zaterdag 25 oktober 2014

Today's Article: 'It's a mad house!': de dystopische sciencefictionfilm 1968-1977, Part 9



Conclusie

In de inleiding van Science Fiction Films of the Seventies stelt Craig Anderson dat de jaren zeventig het 'coming of age' van het sciencefictiongenre inluidden.1 Hoewel Anderson de implicatie van deze opmerking niet bespreekt – hij laat haar verder links liggen – is deze aanduiding heel toepasselijk. Waar sciencefiction in de vijftiger jaren hoofdzakelijk entertainment was met bij vlagen maatschappijkritische trekjes, waren het de sciencefictionfilms van de Tweede Golf die maatschappijkritiek tot een belangrijke doelstelling van het genre maakten, zonder daarbij de factor vermaak uit het oog te verliezen. De meeste sciencefictionfilms uit de vijftiger jaren gaven eigentijdse thema's als nucleaire angsten en 'red scare' hoofdzakelijk in metaforen weer. Deze luchtige, soms kinderlijk speelse, sciencefiction, waarin ondanks de omvang van de weergegeven catastrofale problemen uiteindelijk alles goed kwam, werd in de periode 1968-1977 vervangen door een kritischer variant. Deze nieuwe sciencefictionfilms approprieerden specifieke thema's en angsten die in de samenleving heersten en maakten hen bespreekbaar, zonder de ernst van de problemen te reduceren tot een makkelijk oplosbaar, zwart-wit conflict.

Herboren in de ernst van 2001: A Space Odyssey en Planet of the Apes, die aantoonden dat serieuze sciencefiction niet alleen geschikt was voor ingewijden, werd de representatie van de pessimistische tijdsgeest in het nieuwe type sciencefiction niet geschuwd. De Westerse samenleving, hoofdzakelijk de Verenigde Staten, verkeerde in een toestand van crisis. In de drang een serieuze boodschap te hebben, zoals 2001 en Planet of the Apes dat hadden, zag het genre geen reden om de verschillende factoren die deze crisis vormden onbesproken te laten; de tijdsgeest was duister, en het sciencefictiongenre daardoor niet minder. Door in te springen op de actualiteit gaf het genre een hoeveelheid aan sociale thema's weer, waarvan ik er hier “slechts” twee (inclusief 'subthema's') in detail heb besproken. Sciencefiction had een missie: 'critical dystopia' was het devies. Het publiek werd geconfronteerd met toekomstige extrapolaties van heersende negatieve thema's als milieuproblematiek, technofobie, racisme en geweld, met als doel om te waarschuwen voor de mogelijke dystopische effecten hiervan op de langere termijn als er niet tegen opgetreden zou worden. Hoewel het “if this goes on” type sciencefiction hierbij de neiging had te overdrijven, maakte het de aanwezigheid en intentie van de boodschap niet minder treffend: het publiek moest ervoor waken dat de in deze films geschetste wereld realiteit zou worden.2 'Het gaat misschien slecht met de wereld', stelde het genre, 'maar als we het zo door laten gaan, gaat het alleen maar slechter, dus dat moet voorkomen worden'. De toekomstbeelden in de sciencefictionfilms van de jaren zeventig waren uitsluitend uitvergrotingen van het pessimisme in de eigen tijd, en waarschuwden dat de oorzaken hiervan nu bestreden moesten worden. 'Fantasies of the future may [...] be ways of putting quotation marks around the present', schrijven Ryan en Kellner, en hoewel hun bespreking van dystopische samenlevingen te wensen overliet, geef ik hen hierin gelijk.3

De dystopische systemen in het sciencefictiongenre zijn de resultaten van de imperfecties van het verleden, waardoor de mens van de toekomst lijdt onder de fouten van het verleden. Desondanks, de mate van lijden is relatief gebleken, afhankelijk van het thema dat besproken werd. De dystopische systemen in technofobische films zijn zowel afschrikwekkend in hun totale onderdrukking van het individu, als verleidelijk dankzij hun geborgenheid en veiligheid (wat men node miste in de zeventiger jaren). Deze dualiteit wijst op de aloude dubbelzinnige rol van technologie; enerzijds is zij een brenger van vrede en voorspoed, anderzijds de motor achter verwoesting. Het is aan de mens te bepalen naar welke kant de weegschaal zal overhellen: hijzelf, als schepper van technologie, bepaalt hoe zijn creatie gebruikt zal worden, ten goede of ten kwade. In 'environmental sciencefiction' is er daarentegen niets positiefs aan het geportretteerde dystopia: het is een nare wereld die voor iedereen met moeite uit te houden is en alleen maar minder leefbaar zal worden, want de natuurlijk wereld heeft het onderspit gedolven. Ook hier ligt de schuld bij de mens zelf, met als verschil dat het te laat is om keuzes te maken: wat gedaan moet worden om het tij te keren, had veel eerder moeten gebeuren. De mensheid kan nu slechts afwachten.

Het gaat te ver om te zeggen dat de filmstudio's die sciencefictionfilms produceerden uitsluitend thematische diepgang in hun films aanbrachten omwille van de boodschap voor het publiek. Financiƫle belangen speelden, zoals altijd in de filmindustrie, een belangrijke rol. Films die inhaakten op de actualiteit vielen immers op en brachten winst in het laatje. Het is niet verrassend dat de markt voor actuele pessimistische sciencefiction op den duur verzadigd raakte, wat het succes van Star Wars en Close Encounters of the Third Kind verklaart. Immers, deze films hadden geen specifieke boodschap, maar keerden terug naar de sfeer van simpel, optimistisch vermaak zonder de noodzaak zwaarmoedige thematiek te bespreken.

Het ongelijk van Joan Dean (p. 16) is praktisch bewezen: de sciencefictionfilms uit de periode 1968-1977 zijn niet vergeten. De Tweede Golf heeft haar sporen op de ontwikkeling van het genre nagelaten. Meer dan tijdens de Eerste Golf heeft zij aangetoond hoe het sciencefictiongenre de angsten en wensen van de tijdsgeest kan reflecteren, hoe zij thema's bespreekbaar maakt en hoe zij entertainment en boodschap kan combineren. Waar de films van de Eerste Golf slechts een introductie gaven tot deze werkwijze maar niet haar volle potentieel benutten, waren de films van de Tweede Golf de pioniers die zich deze aanpak eigen hebben gemaakt. Sindsdien is het goeddeels de standaard in het genre geworden: de boodschap en de representatie van actuele thema's geeft sciencefictionfilms een meerwaarde, die nu als gangbaar kan worden beschouwd. De werelden die sciencefiction ons voorschotelt worden geacht een 'mad house' te zijn.4





Bibliografie


Anderson, Craig W. Science Fiction Films of the Seventies. Jefferson: McFarland & 

Company Inc., 1985: p. 1-164


Appelbaum, Sam, Gerald Mead. ‘Westworld: fantasy and exploitation’, Jump Cut, nr. 7 

(1975): p. 12-13
Augarten, Stan. Bit by Bit: An Illustrated History of Computers. Londen: George Allen & 

Unwin, 1985: p. 253-285

Baxter, John. Science fiction in the cinema. New York: A.S. Barnes & Co., 1970: p. 170-185


Brereton, Pat. Hollywood Utopia: Ecology in Contemporary American Cinema. Bristol: 

Intellect Books, 2005: p. 12-34, 139-173


Brosnan, John. Future tense: the cinema of science fiction. New York: St. Martin’s Press 

Inc., 1978: p. 164-244


Brosnan, John. Movie Magic: the Story of Special Effects in the Cinema. Londen: 

MacDonald, 1974: p. 176


Chion, Michel. Audio-vision: sound on screen. New York: Columbia University Press, 1994: 

p. 129-131


Dean, Joan F. 'Between 2001 and Star Wars.' Journal of Popular Film and Television, nr. 1

  (1978): p. 32-41


Desser, David. ‘Race, space and class: the politics of cityscapes in science-fiction films’, in: 

Kuhn, Annette. Alien Zone II: the spaces of science fiction cinema. Londen: Verso, 1999: p.

 75-95
De Steiguer, J. E. The Age of Environmentalism. New York: McGraw-Hill, 1997: p. 1-41, 

80-90, 128-138, 153-165 


Ingram, David. Green Screen: environmentalism and Hollywood cinema. Exeter: University 

of Exeter Press, 2000: p. 154-155, 179-182


Kozlovic, Anton Karl. 'Technophobic themes in pre-1990 computer films.' Science as 

Culture, vol. 12, nr. 3 (September 2003): p. 341-373


Matheson, T.J. 'Marcuse, Ellul, and the Science-Fiction Film: Negative Responses to 

Technology', in: Science Fiction Studies, vol. 19, nr. 3 (november 1992), p. 326-339 
 

Nagl, Manfred, David Clayton. ‘The Science Fiction Film in Historical Perspective’, Science-

Fiction Studies, vol. 10, nr. 3 (1983): p. 262-277
Pepper, David. The roots of modern environmentalism. Worcester: Croom Helm Ltd., 1984: 

p. 13-39

Pohl, Frederik, Frederik Pohl IV. Science fiction studies in film. New York: Ace Books, 1981: 

p. 155-24

Rovin, Jeff. From Jules Verne to Star Trek. New York en Londen: Drake Publishers Inc., 

1977: p. 2-4, 8, 14-17, 53, 74, 84, 88-90, 96, 102, 112, 122-123, 130, 136


Ryan, Michael, Douglas Kellner. Camera Politica: the Politics and Ideology of 

Contemporary Hollywood Film. Bloomington en Indianapolis: Indiana University Press, 

1988: p. 244-265


Ryan, Michael, Douglas Kellner. ‘Technophobia’, in: Kuhn, Annette. Alien Zone: Cultural 

Theory and Contemporary Science Fiction Cinema. Londen: Verso, 1990: p. 58-65


Sellors, C. Paul. 'On the Impossibility of 'Once Upon a Time...' in Rollerball.', in: Mendik, 

Xavier, Graeme Harper (eds.) Unruly Pleasures: the Cult Film and its Critics. Guildford: FAB 

Press, 2000: p. 45-59

Sobchack, Vivian. ‘Cities of the edge of time: the urban science-fiction film’, in: Kuhn, 

Annette. Alien Zone II: the spaces of science fiction cinema. Londen: Verso, 1999: p. 

123-143

Telotte, J.P. Science Fiction Film. Cambridge: Cambridge University Press, 2001: p. 40-44, 

100-104, 123-141
Verheul, Jaap. Dreams of Paradise, Visions of Apocalypse: Utopia and Dystopia in 

American Culture. Amsterdam: VU University Press, 2004: p. 1-9



Corpus


Andromeda Strain, The. Reg. Robert Wise. Universal Pictures, 1971.
Barbarella. Reg. Roger Vadim. Dino de Laurentiis Cinematografica, 1968.
Battle for the Planet of the Apes. Reg. J. Lee Thompson. Twentieth Century-Fox Film Corporation, 1973.
Beneath the Planet of the Apes. Reg. Ted Post. Twentieth Century-Fox Film Corporation, 1970.
Boy and His Dog, A. Reg. L. Q. Jones. LQ/JAF, 1975.
Clockwork Orange, A. Reg. Stanley Kubrick. Warner Bros. Pictures, 1971.
Colossus: The Forbin Project. Reg. Joseph Sargent. Universal Pictures, 1970.
Conquest of the Planet of the Apes. Reg. J. Lee Thompson. Twentieth Century-Fox Film Corporation, 1972.
Dark Star. Reg. John Carpenter. Jack H. Harris Enterprises, 1974.
Death Race 2000. Reg. Paul Bartel. New World Pictures, 1975.
Demon Seed. Reg. Donald Cammell. Metro-Goldwyn-Mayer, 1977.
Escape from the Planet of the Apes. Reg. Don Taylor. Twentieth Century-Fox Film Corporation, 1971.
Futureworld. Reg. Richard T. Heffron. American International Pictures, 1976.
Journey to the Far Side of the Sun. Reg. Robert Parrish. Century 21 Television, 1969.
Logan’s Run. Reg. Michael Anderson. Metro-Goldwyn-Mayer, 1976.
Man Who Fell to Earth, The. Reg. Nicolas Roeg. British Lion Film Corporation, 1976.
Moon Zero Two. Reg. Roy Ward Baker. Hammer Film Productions, 1969.
No Blade of Grass. Reg. Cornel Wilde. Theodora Productions, 1970.
Omega Man, The. Reg. Boris Sagal. Warner Bros. Pictures, 1971.
Planet of the Apes. Reg. Franklin J. Schaffner. Twentieth Century-Fox Film Corporation, 1968.
Rollerball. Reg. Norman Jewison. Algonquin, 1975.
Silent Running. Reg. Douglas Trumbull. Universal Pictures, 1972.
Soylent Green. Reg. Richard Fleischer. Metro-Goldwyn-Mayer, 1973.
Stepford Wives, The. Reg. Bryan Forbes. Palomar Pictures, 1975.
THX 1138. Reg. George Lucas. American Zoetrope, 1971.
2001: A Space Odyssey. Reg. Stanley Kubrick. Metro-Goldwyn-Mayer, 1968.
Westworld. Reg. Michael Crichton. Metro-Goldwyn-Mayer, 1973. 
 
Zardoz. Reg. John Boorman. John Boorman Productions, 1974.
Z.P.G. Reg. Michael Campus. Sagittarius Productions Inc., 1972.


1Anderson 1985: p. 11
2Anderson 1985: p. 28
3Ryan en Kellner 1988: p. 254
4Voor de goede orde, de titel van mijn scriptie, 'It's a mad house!' is een quote afkomstig uit Planet of the Apes.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten